Voor het bepalen van de geldhoeveelheid moeten we eerst weten wat geld is. Meestal denkt men bij geld in eerste instantie aan de euromunten en eurobiljetten (chartaal geld) waarmee bijvoorbeeld de boodschappen wordt betaald. Al wordt er steeds vaker afgerekend met behulp van de pinpas en komt er geen fysiek geld meer aan te pas (giraal geld). Het zijn beide vormen van een wettelijk geaccepteerd ruilmiddel voor producten en diensten. Er worden echter wel verschillende definities* gedefinieerd voor geld. Beide vormen, chartaal en giraal, worden ingedeeld in de groep M1, zoals hieronder is te zien.
M1 is de groep welke uit de meest liquide middelen bestaat en M3 daarbovenop ook minder liquide middelen. Liquide wil zeggen dat je hiermee het makkelijkst geld (chartaal en/of giraal) in ‘handen’ kan krijgen voor zo laag mogelijke kosten. Zo is bijvoorbeeld een huis of auto niet erg liquide. Er moeten voor beide eerst een koper gevonden worden en vervolgens een prijs overeengekomen worden.
Doordat alle financiële instellingen periodiek aan de nationale centrale bank rapporteren wat er bij hun op de balans staat, kan er uiteindelijk voor elke categorie bepaald worden wat de hoeveelheid is. De ECB is dan vooral geïnteresseerd naar het cijfer van M3. Uit onderzoek is gebleken dat deze categorie van de geldhoeveelheid sterk in relatie staat met het inflatiecijfer. Een jaarlijks groeicijfer van 4,5% in M3 wordt hierdoor als referentie aangehouden en zou voor stabiele prijzen moeten zorgen zoals gedefinieerd door de ECB**.
* Er bestaat ook nog M0 geld. Dit wordt ook wel de basisgeldhoeveelheid of monetaire basis genoemd. Dit is het totaal aan euromunten en eurobiljetten die door de ECB in omloop zijn gebracht en de reserves die door banken bij de ECB worden aangehouden.
** Dit percentage komt voort uit het oplossen van de volgende vergelijking:
Hierin is m de %-verandering in M3, yr de %-verandering in BBP, p de %-verandering in inflatie en v de %-verandering in aantal transacties.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten