zondag 19 juli 2015

De ECB - Deel 2

In het eerste deel van dit blog is te lezen dat de ECB prijsstabiliteit nastreeft binnen het eurogebied. Dit moet een bijdragen leveren aan de economische groei en het scheppen van werkgelegenheid. In dit tweede deel zal verder gegaan worden met hoe dit wordt bewerkstelligd. Welke acties worden er genomen? En welke instrumenten kunnen er ingezet worden? Maar voordat er antwoord op deze vragen wordt gegeven zal er eerst kort ingegaan worden op de besluitvorming van de ECB.


Het besluitvormingsproces van de ECB

Er zijn vier partijen die deelnemen aan het besluitvormingsproces, namelijk de Raad van Bestuur, de Directie, de Algemene Raad en de Raad van Toezicht. Hiervan is de Raad van Bestuur het belangrijkste besluitvormende orgaan van de ECB. De Raad bestaat uit:
  • de zes leden van de Directie
  • de presidenten van de nationale centrale banken van de 19 landen van het eurogebied.

De Raad is verantwoordelijk voor het specificeren van de richtlijnen van het uit te voeren monetair beleid. Hieronder vallen besluiten betreffende de basisrentetarieven, hierover later meer, en de geldvoorziening op de geldmarkt (het Eurosysteem). Sinds kort heeft de Raad ook de taak om conceptbesluiten met betrekking tot het bankentoezicht goed te keuren. Dit is onderdeel van de opgerichte bankenunie waarbinnen de Raad van Toezicht een belangrijke rol speelt. Meer informatie over de bankenunie kun je lezen in Box 2.

Maar waar bezeren de leden van de Raad van Bestuur hun besluitvorming op?

Schematisch kan dit weergeven worden zoals in figuur 1. Hier is te zien dat er twee analyses worden uitgevoerd om te bepalen wat de risico’s zijn voor de prijsstabiliteit.

Figuur 1: Schematische weergave van besluitvormingsproces van de ECB
Bij de economische analyse wordt er naar een scala aan macro-economische ontwikkelingen gekeken op de korte termijn (tot 2 jaar). Met economische modellen probeert men een voorspelling af te geven voor bijvoorbeeld ontwikkelingen in het BBP, de HICP, bestedingen van consumenten, bedrijfsinvesteringen en de internationale handel, maar ook ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en van de overheidstekorten. Al deze voorspellingen worden gedaan bij bepaalde aannamen. 
In het geval van bijvoorbeeld de HICP wegen de energiekosten zwaar mee. Wordt er aangenomen dat de olieprijs voor een langere periode op hetzelfde niveau blijft, maar gaat deze uiteindelijk flink omhoog, dan zit de voorspelling van de modellen er meteen naast. Daarom worden er verschillende scenario’s gebruikt. 

Naast dat de ECB zelf economische voorspellingen maakt, worden er ook van professionele partijen onderzoeken afgenomen (Survey of Professional Forecasters). Aan diversen professionele partijen wordt gevraagd wat hun verwachtingen zijn voor diversen macro-economische indicatoren. De uiteindelijke publicaties van de macro-economische projecties kunnen hier gevonden worden.

De monetaire analyse richt zich op de lange termijn en dan specifiek op de relatie tussen de groei in de geldhoeveelheid en de prijzen. Uit onderzoek is gebleken dat het groeicijfer van de geldhoeveelheid een goede indicator is voor de prijsontwikkelingen op de langere termijn. Het bijkomend voordeel van het gebruik van cijfers over de geldhoeveelheid is dat deze informatie snel voorhanden is in vergelijking met bijvoorbeeld cijfers over het BBP. Dit geeft de ECB de mogelijkheid om snel in te grijpen om prijsstabiliteit te waarborgen.
In de Monthly Bulletin wordt er verslag gedaan over de ontwikkelingen in de geldhoeveelheid. Een uitleg over hoe de geldhoeveelheid wordt bepaald kan in Box 3 gelezen worden. 


Uiteindelijk moet de Raad van Bestuur, aan de hand van de informatie over de mogelijke risico’s voor de prijsstabiliteit, beslissen welke instrumenten zij gaat inzetten. De ECB heeft namelijk diversen instrumenten om te anticiperen op de mogelijke risico’s.


De instrumenten van de ECB

De instrumenten die tot de beschikking staan van de ECB hebben met elkaar gemeen dat ze allemaal de korte termijn geldmarktrentes beïnvloeden. Dit zijn de rentetarieven die financiële instellingen elkaar onderling in rekening brengen. Naast dat een financiële instelling, bijvoorbeeld een commerciële bank zoals ING of Rabobank, aan bedrijven en consumenten krediet verstrekt, worden er dagelijks ook tussen de banken kredieten verstrekt op de interbancaire geldmarkt.

De geldmarktrente in het eurogebied die de banken bij elkaar in rekening brengen wordt aangeduid met Euro Interbank Offered Rate (EURIBOR). Voor de termijnen van 1 maand, 2, 3, 6 en 12 maanden worden deze vastgesteld door een panel van 24 Europese banken (voor het rentetermijn van één dag, de Euro Overnight Index Average (EONIA), wordt dit vastgesteld door een panel van 35 banken). 

Wat is nu het effect van het beïnvloeden van de korte termijn geldmarktrentes?

In theorie zal er bij hogere rentetarieven de vraag naar krediet lager zijn. Het verkrijgen van krediet kost meer en er zal daardoor minder van worden verstrekt. Dit zal er weer voor zorgen dat er minder wordt geïnvesteerd en er minder producten en diensten worden afgenomen. De economische activiteit wordt afgeremd.
Als er minder kredieten worden verstrekt betekent dit ook dat de groei in de geldhoeveelheid afneemt (het verstrekken van krediet door banken is geldcreatie, hierover is meer te lezen in Box 4). En zoals hierboven beschreven bestaat er een positieve relatie tussen de groei in de geldhoeveelheid en de prijzen. De ECB zal normaliter hogere rentetarieven willen zien wanneer er een risico is dat de prijzen gaan stijgen boven het gewenste niveau.
In het geval dat het risico bestaat dat het prijsniveau te laag dreigt te worden, dan zijn lagere rentetarieven gewenst. Met de bedoeling om de economische groei te stimuleren wat de prijzen zal laten stijgen.
Bij het wijzigen van de rentetarieven zijn er ook diversen neveneffecten mogelijk. Zo heeft het bijvoorbeeld ook effect op de wisselkoers van de euro. Voor bijvoorbeeld exporterende landen, zoals Nederland en Duitsland, is het van belang dat de euro niet te sterk wordt tegenover andere valuta. Dit maakt de producten uit deze landen duurder in het buitenland en zal een negatief effect hebben op de vraag. Ook met deze effecten houdt de ECB rekening bij de besluitvorming.

Voor het behoudt van prijsstabiliteit heeft de ECB de volgende vier instrumenten tot zijn beschikking:
  1. Het vaststellen van de korte termijn rentetarieven
  2. Het uitvoeren van open-markt handelingen
  3. Permanente faciliteiten
  4. Reserveverplichtingen

1. Korte termijn rentetarieven

Financiële instellingen kunnen bij de ECB geld lenen en het er ook stallen. Hiervoor wordt er net als bij een commerciële bank een rentetarief in rekening gebracht. Het vaststellen van deze rentetarieven wordt als één van de belangrijkste instrumenten van de ECB gezien. Dit komt vooral omdat ze de hierboven genoemde korte termijn geldmarktrentes sterk beïnvloeden.

De ECB heeft de mogelijkheid om de volgende korte termijn rentetarieven vast te stellen:
  • Basisherfinancieringsrente, dit is het rentepercentage wat een financiële instelling moet betalen in geval dat het van de ECB leent (sinds 10 september 2014 staat deze op 0.05%). Dit is overigens ook het rentetarief die in nieuwsberichten wordt benoemd wanneer er een rentebesluit door de ECB naar buiten wordt gebracht. 
  • Marginale beleningsrente, dit is het rentepercentage waartegen financiële instellingen te allen tijde voor één dag (overnight) op eigen initiatief kunnen lenen bij de nationale centrale bank (sinds 10 september 2014 staat deze op 0.30%). Hiermee wordt er een bovengrens gesteld aan de korte termijn geldmarktrente die financiële instellingen elkaar rekenen.
    Als tegenprestatie voor de kredietverlening wordt er wel een onderpand gevraagd. Dit kan vergeleken worden met een hypotheek waarbij een huis als onderpand dient. Alleen is het onderpand bij deze transacties in de vorm van obligaties of andere effecten. 
  • Depositorente, dit is het rentepercentage waartegen een financiële instelling te allen tijde voor één dag geld kan stallen bij de nationale centrale bank (sinds 9 december 2015 staat deze op -0.30%). De depositorente stelt ook wel een ondergrens aan de korte termijn geldmarktrente die financiële instellingen elkaar rekenen.
Achtergrond van de negatieve depositorente is dat door het faillissement van Lehman Brothers in 2008 er een enorme vertrouwenscrisis ontstond tussen de financiële instellingen. De interbancaire geldmarkt zakte hierdoor in en veel instellingen verkozen toen, omdat dit als enige veilige optie werd gezien, om het (overvloedige) geld bij de ECB te stallen. Door onder andere de depositorente omlaag te brengen probeert de ECB de interbancaire geldmarkt te stimuleren.

Ter illustratie, er is een duidelijk verband te zien tussen de door de ECB vastgestelde korte termijn rentetarieven in grafiek 1 en de interbancaire rentetarieven in grafiek 2.


Grafiek 1: ECB rentetarieven (Bron: ECB)
Grafiek 2: Interbancaire rentetarieven (per kwartaal, bron: ECB)
EONIA = Euro Overnight Index Average, EURIBOR = Euro Interbank Offered Rate

2. Open-markt handelingen

Naast het vaststellen van de korte termijn rentetarieven maakt de ECB ook gebruik van open-markt handelingen. Dit zijn financiële transacties die de ECB met financiële instellingen sluit. Met als doel om de beschikbare geldhoeveelheid in de financiële markten te beheersen.  Er kunnen kredieten worden verstrekt (liquiditeitsverrruimend) in de vorm van een lening, maar ook kredieten worden onttrokken (liquiditeitsverkrappend) waarbij de financiële instelling een bepaald bedrag bij de ECB stalt. Deze transacties hebben ook een effect op de korte termijn geldmarktrentes. Hier geldt de wet van vraag en aanbod. Wordt er door de ECB krediet verstrekt (meer aanbod van geld) dan zullen de geldmarktrentes omlaag gaan en vice versa.


De ECB is degene die de open-markt handelingen initieert en bepaald op welke voorwaarden en condities ze worden uitgevoerd. Ze worden uitgevoerd in de vorm van tenders op een wekelijkse en maandelijkse basis. Een tender wordt altijd aangekondigd door de ECB, zodat financiële instellingen zich kunnen inschrijven. Nadat de inschrijvingen zijn beoordeelt zal er bekend worden wat de resultaten zijn van een tender. Vervolgens zullen de transacties met de geselecteerde financiële instellingen worden afgerekend. De belangrijkste drijfveer voor de financiële instellingen is hierbij een relatief voordeliger rentetarief. In Box 5 kan er meer gelezen worden over hoe de tenders in hun werk gaan.

De twee belangrijkste categorieën van open-markt handelingen zijn:

  • Basis-herfinancieringstransacties, deze transacties worden wekelijks door de nationale centrale banken verricht. Bij deze transacties wordt er krediet verstrekt met een looptijd van een week aan de financiële instelling. Als tegenprestatie voor de kredietverlening wordt er in de meeste gevallen een onderpand gevraagd.
  • Lange termijn herfinancieringstransacties, deze transacties worden maandelijks door de nationale centrale banken verricht. Ook deze hebben als doel om krediet te verschaffen aan de financiële instellingen.  Alleen is dat nu voor een termijn van doorgaans drie maanden.

In de onderstaande grafieken is te zien om wat voor bedragen het gaat die verstrekt worden bij de basis- en lange termijn herfinancieringstransacties. 
Grafiek 3: Basis-herfinancieringstransacties (per kwartaal, bron: ECB)

Grafiek 4: Lange termijn herfinancieringstransacties (per kwartaal, bron: ECB)
Er worden ook op adhoc-basis transacties uitgevoerd. Het kan namelijk voorkomen dat er onverwacht fluctuaties ontstaan tussen de vraag- en aanbod zijde van geld. Dit vertaald zich in veranderingen in de rentetarieven. Om dit tegen te gaan kan er met behulp van snelle tenders voor een bepaalde termijn extra krediet verstrekt worden of juist onttrokken worden. Het uitwisselen van verschillende valuta (bijvoorbeeld euro's tegen dollars) behoort ook tot de mogelijkheden.



3. Permanente faciliteiten

Indien nodig kan een financiële instelling altijd terecht bij de ECB voor een lening of een deposito (het stallen van geld). Zowel de lening als de deposito hebben een termijn van één dag. Het beschikbaar stellen van deze faciliteiten heeft als doel om grenzen te stellen aan de zeer korte marktrente. 

De volgende twee permanenten faciliteiten zijn beschikbaar:

  • Marginale beleningsfaciliteit, waarbij er door het geven van onderpand er geld verkregen kan worden van de nationale centrale bank. De looptijd van de lening is één dag en de rente die een financiële instelling hierover moet betalen is gelijk aan de eerder genoemde marginale beleningsrente.
  • Depositofaciliteit, waarbij de financiële instelling geld overmaakt naar de nationale centrale bank. Ook van deze faciliteit is de looptijd één dag en is de rente die hierover ontvangen wordt (op dit moment moet er betaald worden) gelijk aan de eerder genoemde depositorente.


4. Reserveverplichtingen

Op de financiële instellingen, die actief zijn in het eurogebied, is het stelsel van reserveverplichtingen van toepassing. Het heeft als doel om de korte termijn geldmarktrentes te stabiliseren door het creëren (of vergroten) van een kunstmatig geld tekort. Hierdoor zullen financiële instellingen onder andere gebruik gaan maken van de hierboven beschreven herfinancieringstransacties. En omdat de ECB de voorwaarden bepaald van deze transacties kan er invloed uitgeoefend worden op de geldmarktrentes. 
De hoogte van de reserve wordt bepaald aan de hand van wat er bij de financiële instelling als verplichtingen op de balans staat, zoals banktegoeden van klanten. Een ratio van deze tegoeden moet gedurende de reserve periode, meestal een maand, aangehouden worden bij de nationale centrale bank. Grafiek 5 geeft een indruk van de aangehouden reserveverplichtingen het afgelopen jaar.


Grafiek 5: Reserveverplichtingen (Bron: ECB)

De bovenstaande instrumenten kan de ECB inzetten om te zorgen voor prijsstabiliteit. Echter, zijn in tijden van de financiële crisis deze niet genoeg bevonden en zijn er opkoopprogramma's gekomen. In het volgende deel van dit blog zullen deze programma's centraal staan. 

zondag 21 juni 2015

De ECB - Deel 1

Sinds de val van de bank Lehman Brothers in 2008 is er sprake van een mondiale financiële crisis. Andere banken werden in de val meegesleurd en in de meeste gevallen gered door de overheid. Het heeft duidelijk laten zien hoe alle banken met elkaar verstrengeld zijn. 

De verslechterde situatie op de financiële markten heeft er voor gezorgd dat de Europese Centrale Bank (ECB) een veel actievere rol is gaan spelen. Het heeft al met verschillende interventies geprobeerd om er voor te zorgen dat de situatie verbeterd. Dit lukte maar ten dele en deed de ECB eerder dit jaar uiteindelijk besluiten om met een omstreden opkoopprogramma te komen. Het opkoopprogramma, ook wel aangeduid met de term Quantative Easing (QE), zal zorgen voor monetaire verruiming. De ECB gaat namelijk de leningen die uitgegeven zijn door overheden en Europese instellingen, (staats)obligaties genoemd, opkopen. Dit heeft als resultaat dat er meer geld in het financiële systeem beschikbaar komt. 

Het zijn uitzonderlijke omstandigheden waarin de Europese economie en de financiële wereld terecht zijn gekomen. Hier heeft de ECB in zijn korte geschiedenis nog nooit eerder mee te maken gehad. Een goed moment om eens verder in te zoomen op dit instituut. 

In dit eerste deel is een korte beschrijving van de ontstaansgeschiedenis en het hoofddoel van de ECB te lezen. In het tweede deel zal vervolgens verder worden ingegaan op de organisatie en de instrumenten die de ECB ter beschikking heeft. Om af te sluiten met het hierboven al eerder genoemde opkoopprogramma.

Historie van de ECB

In 1988 zijn de EU-lidstaten gezamenlijk overeengekomen om een Economische en Monetaire Unie (EMU) te gaan vormen. Alle EU-lidstaten zullen gezamenlijk één grote open markteconomie gaan vormen waar producten zonder belemmeringen, zoals importtarieven en quota’s, verhandeld kunnen worden. De wet van vraag en aanbod zal de prijzen gaan bepalen en bedrijven moeten kunnen concurreren met elkaar. Daarnaast zal er ook één monetair beleid worden gevoerd. Waar dit eerst decentraal door alle nationale centrale banken werd bepaald, zal dit uiteindelijk door één centrale bank worden gevoerd, namelijk de Europese Centrale Bank. Het vormen van een EMU zal uiteindelijk moeten leiden tot stabiele prijzen, gezonde overheidsfinanciën en monetaire condities en een houdbare betalingsbalans (het verschil tussen betalingen aan en ontvangsten uit het buitenland).  

Voor het vormen van een EMU is er toentertijd in 1988 een plan samengesteld welke bestond uit drie fases. De eerste fase begon op 1 juli 1990 en als eerste stap werden de beperkingen op het vrije verkeer van kapitaal tussen de lidstaten afgeschaft. Bij beperkingen kun je denken aan dat er geen aandelen en/of obligaties uit een ander land aangeschaft kunnen worden, er limieten zijn op de hoeveelheid buitenlandse valuta dat gewisseld mag worden, en er hogere belastingen afgedragen moet worden op winsten uit het buitenland. Ook werd er de eerste stap gezet naar een gezamenlijk monetair beleid en werd de samenwerking tussen de verschillende nationale centrale banken uitgebreid.

Om verder te kunnen gaan met de tweede en derde fase was het noodzakelijk om de institutionele structuur vast te leggen. Dit heeft geleid tot het Verdrag van Maastricht en daarbij behorende Protocol betreffende de Statuten van het Europese Stelsel  van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank en het Protocol betreffende de Statuten van het Europees Monetair Instituut (EMI). 
Het EMI kan gezien worden als voorloper van de ECB en werd opgericht op 1 januari 1994. Dit markeerde ook het begin van de tweede fase. De belangrijkste taken van het EMI waren om het juridische, organisatorische en logistieke kader uit te werken benodigd voor de vorming van het Europese Stelsel van Centrale Banken (ESCB). Het ESCB zou gaan bestaan uit de ECB en nationale centrale banken van de lidstaten.

Op 25 mei 1998 werden door de regeringen van de 11 deelnemende lidstaten de President, de Vicepresident en de vier overige leden van de Directie van de ECB gekozen. De benoemingen werden per 1 juni 1998 van kracht en markeerde de oprichting van de ECB. Dit betekende meteen ook het einde van het EMI. 
Op 1 januari 1999, het begin van de laatste fase, vormt de ECB de kern van het ESCB. Tegenwoordig bestaat de ESCB, naast de ECB, uit 28 nationale centrale banken. Dit zijn dus ook nationale centrale banken van landen die de euro niet hebben ingevoerd. 

Tot slot zijn de lidstaten het Pact voor Stabiliteit en Groei overeengekomen dat op 1 januari 1999 in werking trad. Het pact heeft als doel de begrotingsdiscipline van de lidstaten te verzekeren en daarmee buitensporige begrotingstekorten te vermijden. Zo zijn er regels opgesteld voor het jaarlijkse overheidstekort van een lidstaat dat de 3% van het Binnenlands Bruto Product (BBP) niet mag overschrijden en dat het totale overheidstekort niet groter mag zijn als 60% van het BBP. Nu dat de lidstaten een EMU vormen met een gezamenlijk munt kunnen een slechte begrotingsdiscipline en buitensporig begrotingstekort van een lidstaat consequenties hebben voor de stabiliteit binnen de unie. Voor de ECB is het daarom belangrijk dat de lidstaten zich hieraan conformeren, omdat het ook invloed heeft op de prijsstabiliteit. En, zoals de meeste centrale banken in de wereld, is prijsstabiliteit het belangrijkste doel. 

Prijsstabiliteit als hoofddoel

Op de website van de ECB is te lezen dat het hoofddoel van het monetaire beleid het behouden van een stabiel prijspeil is. Dit beleid moet namelijk een bijdragen leveren aan de economische groei en het scheppen van werkgelegenheid.  De officiële definitie van prijsstabiliteit zoals vastgesteld door de Raad van Bestuur van de ECB is als volgt: “Prijsstabiliteit is gedefinieerd als de jaar-op-jaar toename in de Harmonised Index of Consumer Prices (HICP) van lager dan 2% binnen het eurogebied”.

Het prijspeil drukt men dus uit als een percentage, ook wel bekend als het inflatiecijfer, en wordt gemeten ten opzichte van een jaar geleden. Simpel gezegd betekend een hoger inflatiecijfer in de maand juni 2015 dat er ten opzichte van juni 2014 minder besteed kan worden met dezelfde euro. Zolang je inkomen hiervoor gecorrigeerd wordt zul je hier niets van merken. 

Meer informatie over het vaststellen van de HICP kun je hier vinden.

Als we kijken naar het prijspeil binnen het eurogebied in de onderstaande grafiek, is te zien dat de ECB sinds 1999 het gemiddelde prijspeil net onder de 2% heeft weten te houden. Er zijn sindsdien jaar op jaar wel aardig wat fluctuaties geweest. Op dit moment is de uitdaging voor de ECB om het prijspeil weer in de buurt van de 2% te krijgen. Het opkoopprogramma zou hier voor moeten zorgen.

Inflatie eurogebied (Bron: ECB)
(Rode lijn = gemiddelde inflatie sinds 1999, Blauwe lijn = HICP)

Is deflatie erg?

Zoals in bovenstaande grafiek te zien is, is het inflatiecijfer zelfs negatief. Dit staat bekend als deflatie en wordt in het algemeen als een slecht teken gezien. De achterliggende oorzaken van deflatie worden vaak in de economische theorie uitgelegd als veranderingen in de vraag en aanbod van producten en diensten. 

Een terugval in de vraag van consumenten naar producten en diensten, bijvoorbeeld door onzekerheid over het inkomen, kan een oorzaak zijn van deflatie. Als reactie op een verminderde vraag zullen de prijzen naar beneden bijgesteld worden. Als de verminderde vraag voor een langere periode aanhoudt zullen ook de inkomens omlaag gaan en vervolgens zal zelfs de werkgelegenheid kunnen afnemen. Uiteindelijk zal het aanbod van de producten en diensten zich omlaag bijstellen, zodat vraag en aanbod weer in evenwicht zijn. 

Deflatie kan ook het gevolg zijn van een toename in het aanbod door verbeterde productietechnieken, meer concurrentie, goedkopere grondstoffen (denk aan de lagere olieprijs van tegenwoordig) en werknemers. In het geval van een door aanbod gedreven deflatie zal er meer worden geproduceerd en zullen inkomens uiteindelijk gaan stijgen.

Er kunnen dus positieve kanten zitten aan deflatie. Doordat de prijzen van producten en diensten lager zijn kan er met hetzelfde inkomen meer geconsumeerd worden.
In het geval van de grote industrie zullen bijvoorbeeld de lagere energiekosten een grote positieve impact kunnen hebben. De producten worden goedkoper waarvan er vervolgens meer van worden verkocht, en het zorgt uiteindelijk voor meer werkgelegenheid (dat wordt ook wel het Pigou effect genoemd).


Maar er zit ook een keerzijde aan deflatie. Naast de mogelijkheid dat inkomens lager worden en de werkloosheid toeneemt, is het hebben van schulden minder aantrekkelijk. Dit wordt namelijk juist ‘duurder’ omdat de waarde van het geld eigenlijk toeneemt, maar het schuldbedrag plus rentebetalingen (in geval van een vast rentepercentage) gelijk blijft. Dit geldt voor zowel consumenten als bedrijven, maar ook voor overheden. En laten de laatste nu voor grote bedragen schuld hebben uitstaan. De Nederlandse overheid had bijvoorbeeld in 2013 een schuld uitstaan van bijna 450 miljard euro en betaalde dat jaar rond de 10 miljard euro aan rentekosten.

Het zijn dan ook de negatieve effecten van deflatie op de economie die als belangrijkste redenen zullen worden aangedragen om te zorgen dat het inflatiecijfer niet te laag mag worden. Decennia geleden werd zelfs een laag inflatiecijfer van 2%  al gezien als een bedreiging voor de economische groei. 


In het volgende deel is te lezen over wat de ECB onder andere kan doen om het prijspeil te beïnvloeden en wordt er teruggekomen op het opkoopprogramma.